Thema

At the still point of the turning world

In zijn gedicht Burnt Norton (1936), het eerste deel van de Four Quartets (1941), beschreef dichter T.S. Eliot een bijzondere staat tussen tijd en beweging, voorbij het fysieke van onze lichamen. Het gedicht gaat over hoe je kan ontsnappen aan de reguliere tikkende klok om een verlossende tijdloosheid te vinden, het stille punt van de tollende aarde. Eliot beschreef die staat tussen de moties van het verleden en heden als ‘de eeuwige dans’, waar we met kunst en poëzie tot ver voorbij onze materiële existentie kunnen doorleven. Het is die bijzondere plek in het hart van de storm waar je ze ziet en hoort razen, maar waar ze je net niet raakt. Een plek waar je je blik kan richten op wat er werkelijk gaande is, om te begrijpen en diep in te ademen vooraleer je in actie schiet. Eliot schreef deze gedichten tussen twee wereldoorlogen in en probeerde via poëzie een uitweg te vinden uit de spanning van maatschappelijke destructie en sociale vijandigheid, die maar al te herkenbaar is in onze tijd. Vandaag is het leed van de wereld ook intens voelbaar in ons dagelijks leven, en trekt chaos aan onze mouwen. Hoe blijven we wakker genoeg om voor elkaars rechten op te komen in solidariteit, zonder het slaapzand van machteloosheid diep onder onze gesloten ogen te wrijven?

De kunstenaars in deze tentoonstelling tonen elk vanuit hun eigen praktijk hoe je positie kan innemen door connecties aan te gaan met elkaar, door intergenerationele verhalen en voorouderlijke kennis te delen, en de verhoudingen tussen het materiële en gevoelsmatige, het individuele en het kosmische te ontdekken. Wat kan de rol zijn van onze persoonlijke ervaringen en verlangens in een groter geheel? Elke kunstenaar werkt vanuit andere culturen en luistert naar andere wereldgeesten om deze relaties vorm te geven. Geen enkel lichaam bestaat in een vacuüm. Sterker nog, elk lichaam laat doorheen het leven haar sporen na . Uitspraken van verschillende beroemde astrofysici zijn doorheen de jaren vergroeid tot één bekende quote: “wij zijn allemaal sterrenstof.” Het is een vaststelling waar ook Anne Duk Hee Jordan, een van de deelnemende kunstenaars in deze tentoonstelling, naar verwijst in een belangrijk essay over de seksuele levens van zeedieren die ze samen schreef met curator Pauline Doutreluingne (“Gentle Breeze: Changing Sex in Ecology,” 2021). Het menselijk leven is ontstaan uit de desintegratie van andere kosmische lichamen, het stof van sterren die zichzelf hebben gerecycleerd en geheroriënteerd in nieuwe atomische verbindingen. Het is een manier om onze verwantschap met de wereld en andere levens rondom ons poëtisch te onderstrepen. Jordan en Doutreluingne gebruiken deze kennis dan ook om te ijveren voor gezonde meer-dan-menselijke relaties.

Fysica Karen Barad leert ons dat onze lichamen niet ‘begrensd’ zijn, maar in de ruimte verder bestaan voorbij onze huid: we zoeken, op moleculair niveau, voortdurend naar connectie met de buitenwereld. Of, zoals gender- en literatuurwetenschapper Julietta Singh het beschrijft in haar boek No Archive Will Restore You (2018): “We smeren onszelf moleculair uit in de buitenwereld, en vermengen ons ermee op manieren die niet zichtbaar zijn voor ons.”* Singh citeert hierbij ook de bijzondere uitspraken van de Amerikaanse filosoof Nancy Tuana, die de grenzen tussen “ons vlees en het vlees van de wereld”** uitdaagt door te stellen dat alle lichamen poreus zijn. Als deze connecties op natuurwetenschappelijk niveau kunnen bestaan, lijkt het des te belangrijker dat we ze ook mentaal, cultureel en spiritueel leren bestendigen door open te staan voor nieuwe, niet-discriminerende narratieven en de poëzie van anderen. CAConrad, een van de dichters die onze curatie hebben geïnspireerd en die ook een hoofdrol speelt in I Hope I’m Loud When I’m Dead, de tentoongestelde film van Beatrice Gibson, vat het goed samen: “deze mechanistische wereld… heeft van me vereist om MIJN LICHAAM TE VINDEN om MIJN PLANEET TE VINDEN om zo mijn poëzie te vinden.”***

De noodzaak van kunst en poëzie in een wereld in verval kan dromerig klinken, maar is essentieel. Al in 1985 schreef de baanbrekende auteur Audre Lorde dat poëzie geen luxe is, maar een noodzaak in haar essay “Poetry Is Not a Luxury.” Eerst en vooral is poëzie meer dan een verzameling slim gestructureerde versregels; het is een essentiële uitdrukkingsvorm voor zij die gediscrimineerd worden, en met name Zwarte vrouwen, schrijft Lorde. Net zoals T.S. Eliot, identificeert de dichter een plek van potentie. Ze beschrijft hoe de duisternis van onderdrukking in het hart van Zwarte vrouwen een bevrijdende verbale energie kan creëren die niet westers en niet oppervlakkig is. Ze gaat uit van diepgewortelde en voorouderlijke kennis die zo kan doorleven. “Poëzie is de manier waarop een naam wordt gegeven aan het naamloze zodat ze gedacht kan worden.”**** Woorden kunnen zo een politiek wapen worden om vrijheid op te eisen en los te breken van witte, westerse en patriarchale culturen die opgedrongen worden via systematische kolonisatie en assimilatie. In essentie kan poëzie een stem geven aan mensen wier stem structureel ongehoord blijft.

Net zoals voor T.S. Eliot, lijkt ook voor Lorde de verhelderende en helende stilheid van poëzie en kunst de enige uitweg te zijn in een wereld die uit elkaar valt. Zijn dichtbundel Four Quartets beschrijft dan ook de laatste dagen van een wereld die sneller en sneller draait tot in haar eigen ondergang. Gender- en cultuurwetenschapper Jack Halberstam schreef over de esthetiek van instorting (“the aesthetic of collapse”) in zijn boek Wild Things: The Disorder of Desire (2020). In het boek duikt hij in de westerse cultuurgeschiedenis om te analyseren hoe het ‘wilde’ dikwijls geassocieerd werd met queerheid en queer lichamen doorheen de twintigste eeuw. Hierbij stelt hij nieuwe interpretaties voor van wat ‘wildheid’ is, maar kijkt hij ook concreet hoe kunst ruimte kan maken voor verzet, net door dat stille punt in een tollende wereld te zijn. Zijn theorie baseert hij op het feit dat een laatkapitalistische economie overleeft doorheen pieken en dalen, waarbij een crash altijd mee berekend wordt en een volledige, organische destructie van systemen van exploitatie en extractie hiermee onmogelijk wordt gemaakt. Halberstam schrijft dat we zelf mee moeten werken aan het ‘ont-bouwen’ van de wereld, dat we zelf naar een instorting toe moeten werken, zodat we collectief los kunnen breken uit de vicieuze cirkels van uitbuiting en winst, onstuimige consumptie en kolonialisme. De verbeelding van zo’n ontmantelde wereld gebeurt eerst in kunst en cultuur, schrijft hij. Daarbij ziet hij stilheid als een complementaire manier om resistent te kunnen zijn. “Stilte doorbreekt lawaai.” Een esthetiek van instorting kan dan gaan over een reeks artistieke gebaren die gaan over vallen, die ons chaos en rommel leren liefhebben, of verrotting esthetiseren. Halberstam ziet deze houding als een kans om net met stilheid en krachtige rust de stilte van de wereld te doorbreken - net zoals een sit-in voor vrede, een hongerstaking of een stilteprotest ook radicale weerstand kan bieden.

Maar laten we zeker niet de andere gevleugelde en terechte woorden van Audre Lorde vergeten: “Your silence will not protect you.” Onze stilte zal ons niet beschermen. Vanuit een gelijkaardige redenering schreef dichter Adrienne Rich Tonight No Poetry Will Serve (2011), een gedicht en dichtbundel waar ook Alfredo Jaar naar verwijst wanneer hij in zich met gezonde zelfreflectie afvraagt of kunst een rol kan spelen om de maatschappij beter te maken. Julietta Singh schreef dat geen enkel archief - geen enkel geheugen, geen enkele herinnering - een verwoest lichaam kan herstellen. Singh beschrijft accuraat de buitenwereld waartoe onze lichamen zich moeten verhouden: “afwisselend bouwt ze ons mee op, voedt ze ons, en vergiftigt ze ons.”**** De wereld is niet enkel een chaotische plek, maar evolueert verder tot een repressieve plek voor steeds meer mensen en gemeenschappen. Hoe kan je je staande houden als jouw leven en die van je geliefden niet wordt gerespecteerd, wordt afgestompt, letterlijk verwoest, of zelfs van je wordt afgenomen? De antwoorden die worden aangereikt in de tentoonstelling zullen nooit toereikend zijn. Het stille punt in een tollende wereld mag dan ook niet fout begrepen worden als een verdovende of verlammende stilte. Het is een stabiliserend rustpunt waarin energie blijft borrelen en het vuur brandend gehouden wordt om voor ieders recht op een menswaardig en betekenisvol leven te strijden.

De tentoonstelling eindigt met een eclips in de film van Anouk Declercq: de oogverblindende donkerte is stil en zwaar. Duisternis en disconnectie zijn vandaag de dag oorlogswapens: wat men elders niet ziet of kan vastleggen, wat men elders niet hoort of kan registreren, is niet gebeurd. Maar de duistere eclips is tijdelijk, en werd in vele oude culturen zelfs verwelkomd als een intrede in een hernieuwde wereld: een nieuwe energie. De ‘nur’, het levenslicht van de wereld, luidt een reïncarnatie in aan het begin van de tentoonstelling in de film van Saodat Ismailova. Zo is de cirkel rond.

Zeynep Kubat
Karen Verschooren

Selected readings:

T.S. Eliot - Four Quartets (1941)
CACONRAD - You Don't Have What It Takes to Be My Nemesis. And Other (Soma)tics (2023)
Audre Lorde - Poetry is not a luxury (1977)
Etel Adnan - Sea and Fog (2012)
Etel Adnan - Time (2019)
Etel Adnan - Shifting the Silence (2020)
Judith Halberstam - Wild Things: The Disorder of Desire (Perverse Modernities) (2020)
Julietta Singh - No archive will restore you
KAE TEMPEST. - On Connection (2020)
Michael Taussig - Mastery of non-mastery in the age of meltdown (2011)
Richard Powers - Bewilderment (2021)
Sara Ahmed - Wilful Subjects
Adrienne Rich - Tonight No Poetry Will Serve (2011)
Nancy Tuana - “Viscous Porosity: Witnessing Katrina” (in: Stacy Alaimo & Susan Hekman (eds.), Material Feminisms, 2008)
Anne Duk Hee Jordan & Pauline Doutreluingne - “Gentle Breeze: Changing Sex in Ecology” (in: Stefanie Hessler (ed.), Sex Ecologies, 2021)

Footnotes:

“Molecularly, we spread into the ‘outside’ world, mingling with it in ways that are not apparent to us.” p. 30

** “the boundaries between our flesh and the flesh of the world.” p. 30

*** “this mechanistic world… has required me to FIND MY BODY to FIND MY PLANET in order to find my poetry” A Beautiful Marsupial Afternoon, New (Soma)tics. p.?

**** Poetry is the way we help give name to the nameless so it can be thought.

***** “(…) we are made up of an outside world which constitutes, nourishes, and poisons us in turns.” p. 30